Learn Dutch Words and Basic Grammar - Lesson 4

Поделиться
HTML-код
  • Опубликовано: 9 фев 2025
  • With this simple method you will learn the spelling as well as the pronunciation of the beautiful language spoken in The Netherlands. This language is called Dutch.
    Stay tuned for more lessons!
    Words and sentences in this lesson:
    Naast de doos
    Voor de doos
    Onder de doos
    Achter de doos
    In de doos
    Boven de doos
    Op de doos
    De sloot
    De rivier
    De gracht
    De zee
    Het meer
    De waterval
    De fontein
    Lopen | Het meisje loopt
    Rennen | De man rent
    Kruipen | De baby kruipt
    Vliegen | Peter Pan vliegt
    Springen | De jongen springt
    Struikelen | De man struikelt
    Vallen | De man valt
    Liggen | De man ligt
    Slapen | De man slaapt
    Dromen | De man droomt
    Zitten | Het meisje zit
    Mediteren | De vrouw mediteert
    Dansen | De man en de vrouw dansen
    De schommel
    Het klimrek
    De wip
    De draaimolem
    De glijbaan
    De zandbak
    Het reuzenrad
    De speeltuin
    Brood
    Boterham
    Boter
    Kaas
    Pindakaas
    Jam
    Hagelslag
    Melk | Een glas melk
    Sinaasappelsap | Een glas sinaasappelsap
    Thee | Een kop thee
    Koffie | Een kop koffie
    Het horloge
    De ketting
    De ring
    De armband
    De lippenstift
    De oorbel
    De kam
    De haarborstel
    De föhn
    Het parfum
    De stoep | Het meisje loopt op de stoep
    Het fietspad | Het meisje fietst op het fietspad
    De lantaarnpaal
    De weg
    De auto | De auto rijdt op de weg

Комментарии • 5