Dit is de tekst met kanttekening 2 Zeide hij tot hen: Hebt gij den Heiligen Geest2 ontvangen, als gij geloofd3 hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heiligen Geest is.4 2 den Heiligen Geest: Dat is, de buitengewone zichtbare gaven des Heiligen Geestes, van met allerlei talen te spreken, te profeteren, allerlei krankheid te genezen, enz. Zie vers 6; Joh. 7:39; Hand. 10:44, 10:47. 3 als gij geloofd: Namelijk en gedoopt zijt geweest. 4 een Heiligen Geest is: Dat is, of er zodanige buitengewone gaven van den Heiligen Geest gewrocht en gegeven worden. 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt?5 En zij zeiden: In den doop van Johannes.6 5 Waarin zijt gij dan gedoopt: Dat is, welke leer is u verkondigd, hebt gij beleden, als gij gedoopt zijt geworden? 6 In den doop van Johannes: Dat is, wij zijn van Johannes gedoopt op de belijdenis van de leer, die Johannes van Christus geleerd en daarop Zijne discipelen gedoopt heeft. Zie Hand. 18:25, bij welken doop de buitengewone gaven des Heiligen Geestes niet gegeven werden, overmits Christus toen nog niet was verheerlijkt; Joh. 7:39. 4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt b den doop der bekering,7 zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene, Die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus. b Matth. 3:11; Marc. 1:4; Lukas 3:16; Joh. 1:26; Hand. 1:5; Hand. 11:16. 7 der bekering: Dat is, bij welke Hij bekering predikte, en die de gedoopten tot bekering verplichtte. Waarmede, alsook met het volgende, Hij aanwijst dat de doop van Johannes in zichzelven, aangaande het wezen, dezelfde is met den doop der apostelen; als hebbende enerlei, teken en enerlei betekende zaak, en tot enerlei einde bediend. Doch het onderscheid is dat Johannes met zijne leer en doop aanwees Christus, die na hem kwam en alles nog zou volbrengen; en de apostelen, dat Christus gekomen zijnde, volkomen alles heeft uitgericht, nodig tot onze verlossing. 5 En die8 hem hoorden9 werden gedoopt in den Naam10 van den Heere Jezus. 8 En die …: Of, en als zij het hoorden; namelijk de discipelen van Johannes. 9 hem hoorden: Namelijk Johannes de Doper. Want dit zijn de woorden van Paulus, verhalende hoe Johannes zijne discipelen doopte. Hetwelk blijkt uit den Grieksen tekst, in welken de twee woorden men, dat is wel; en de, dat is maar, of en, [ waarvan het ene voor gaat het vers 4 en het andere volgt in vers 5] aanwijzen dat de dingen, die in deze twee verzen gezegd worden, tezamen moeten gevoegd worden, en dat er van één persoon en zaak gesproken wordt. Zodat hieruit niet kan bewezen worden, dat deze discipelen door Paulus zouden herdoopt zijn. 10 in den Naam: Zie Hand. 8:16, en Hand. 10:48. 6 c En als Paulus hun de handen opgelegd11 had, kwam de Heilige Geest12 op hen; en zij spraken met vreemde talen,13 en profeteerden.14 c Hand. 8:17; Hand. 11:15. 11 de handen opgelegd: Zie Hand. 8:17. 12 de Heilige Geest: Dat is, de buitengewone gaven des Heiligen Geestes, die terstond daarna worden uitgedrukt. 13 vreemde talen: Grieks tongen. 14 profeteerden: Dat is, verkondigden toekomende dingen, of spraken van goddelijke zaken en legden de Schriften der profeten uit; zie 1 Kor. 14:3.
Dit is de tekst met kanttekening
2 Zeide hij tot hen: Hebt gij den Heiligen Geest2 ontvangen, als gij geloofd3 hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heiligen Geest is.4
2 den Heiligen Geest: Dat is, de buitengewone zichtbare gaven des Heiligen Geestes, van met allerlei talen te spreken, te profeteren, allerlei krankheid te genezen, enz. Zie vers 6; Joh. 7:39; Hand. 10:44, 10:47.
3 als gij geloofd: Namelijk en gedoopt zijt geweest.
4 een Heiligen Geest is: Dat is, of er zodanige buitengewone gaven van den Heiligen Geest gewrocht en gegeven worden.
3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt?5 En zij zeiden: In den doop van Johannes.6
5 Waarin zijt gij dan gedoopt: Dat is, welke leer is u verkondigd, hebt gij beleden, als gij gedoopt zijt geworden?
6 In den doop van Johannes: Dat is, wij zijn van Johannes gedoopt op de belijdenis van de leer, die Johannes van Christus geleerd en daarop Zijne discipelen gedoopt heeft. Zie Hand. 18:25, bij welken doop de buitengewone gaven des Heiligen Geestes niet gegeven werden, overmits Christus toen nog niet was verheerlijkt; Joh. 7:39.
4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt b den doop der bekering,7 zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene, Die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus.
b Matth. 3:11; Marc. 1:4; Lukas 3:16; Joh. 1:26; Hand. 1:5; Hand. 11:16.
7 der bekering: Dat is, bij welke Hij bekering predikte, en die de gedoopten tot bekering verplichtte. Waarmede, alsook met het volgende, Hij aanwijst dat de doop van Johannes in zichzelven, aangaande het wezen, dezelfde is met den doop der apostelen; als hebbende enerlei, teken en enerlei betekende zaak, en tot enerlei einde bediend. Doch het onderscheid is dat Johannes met zijne leer en doop aanwees Christus, die na hem kwam en alles nog zou volbrengen; en de apostelen, dat Christus gekomen zijnde, volkomen alles heeft uitgericht, nodig tot onze verlossing.
5 En die8 hem hoorden9 werden gedoopt in den Naam10 van den Heere Jezus.
8 En die …: Of, en als zij het hoorden; namelijk de discipelen van Johannes.
9 hem hoorden: Namelijk Johannes de Doper. Want dit zijn de woorden van Paulus, verhalende hoe Johannes zijne discipelen doopte. Hetwelk blijkt uit den Grieksen tekst, in welken de twee woorden men, dat is wel; en de, dat is maar, of en, [ waarvan het ene voor gaat het vers 4 en het andere volgt in vers 5] aanwijzen dat de dingen, die in deze twee verzen gezegd worden, tezamen moeten gevoegd worden, en dat er van één persoon en zaak gesproken wordt. Zodat hieruit niet kan bewezen worden, dat deze discipelen door Paulus zouden herdoopt zijn.
10 in den Naam: Zie Hand. 8:16, en Hand. 10:48.
6 c En als Paulus hun de handen opgelegd11 had, kwam de Heilige Geest12 op hen; en zij spraken met vreemde talen,13 en profeteerden.14
c Hand. 8:17; Hand. 11:15.
11 de handen opgelegd: Zie Hand. 8:17.
12 de Heilige Geest: Dat is, de buitengewone gaven des Heiligen Geestes, die terstond daarna worden uitgedrukt.
13 vreemde talen: Grieks tongen.
14 profeteerden: Dat is, verkondigden toekomende dingen, of spraken van goddelijke zaken en legden de Schriften der profeten uit; zie 1 Kor. 14:3.